Lotte Debrouwere
Overal muziek
De dag was goed begonnen. Ik had koffie gezet, een lange suisse op het bordje geëtaleerd. Een hartje uit een plakje Oud Brugge-kaas geknipt en het op de rand van zijn bordje gelegd. Het lief was in zijn nopjes met het ontbijt op bed.
The Beatles zongen “She loves you yeah yeah yeah”, de dikke duif zat weer vadsig dik te wezen in de boom en het leven was mooi. Tot ik de wereld in stapte. De ondergrondse garage, nabij de schildpad 2F. Ik hoorde flarden van de stem van Adèle. Daar waar alles galmt en geluid sowieso de oren teistert, klonk haar stem als was ze uit een conservenblik getrokken. Ik had daar niet om gevraagd en kon een ondergrondse parking spreken, dan had die ook protest aangetekend. Geen muziek in een ondergrondse parking. En nu we toch bezig zijn, ook geen muziek in winkelstraten, liften en het zwembad. De akoestiek is er zo slecht dat muziek geen muziek meer is. Ze wordt onteerd in al haar noten, tonen, kruisen en mollen. Daarenboven is het leven al zo loeiend, dat onze oren niet altijd gezang willen horen. Ik vloekte me onnozel toen ik in de bibliotheek van het dorp Barry White hoorde. In het walhalla van de stilte. Om maar te zwijgen van de wachtmuziek aan de telefoon. Die geniale Vivaldi herleid tot pure irritatie terwijl je gewoon iemand wilt spreken.
“Ik hou van muziek”, zei Brian Epstein, manager van The Beatles, al in de jaren 60. “Maar ik hoef ze niet overal te horen.” Hij heeft gelijk. Ik wil zelfs zijn Beatles niet overal horen. Ik wil hen horen in de beste omstandigheden. Als ik koffie heb gezet en een lang suisse op het bordje heb geëtaleerd bijvoorbeeld. Als ik een hartje uit een plak Oud Brugge-kaas heb geknipt en het op de rand van het lief zijn bord heb gelegd. Dan wil ik het horen. Dan is het leven mooi. En de muziek.